Executive summary
Begin juni 2022 werd het Vast Comité I belast met een onderzoek naar de opvolging van de in 2017 geformuleerde aanbevelingen met betrekking tot de werking, regelgeving en procedures van de Veiligheid van de Staat en de militaire inlichtingendienst in de Parlementaire Onderzoekscommissie terroristische aanslagen.
De balans blijkt overwegend positief te zijn. Op 19 oktober 2022 werd het rapport van het Vast Comité I besproken in de Kamer van volksvertegenwoordigers.
De aanbevelingen van de Parlementaire Onderzoekscommissie waren talrijk, bestemd voor alle geledingen (wetgevend, uitvoerende en rechterlijke macht) en oefen(d)en, nog steeds, een belangrijke invloed uit. Heel wat aanbevelingen werden ondertussen gerealiseerd.
Toch blijven er volgens het Comité een aantal belangrijke aandachtspunten. Het Comité blijft een lans breken voor de wettelijke verankering van een aantal principes (bijv. in het kader van primaire disruptie, de implementatie van de Joint Intelligence and Decision Centers, de modaliteiten voor de internationale samenwerking…). Het Comité hield tevens een pleidooi voor het rationaliseren, verduidelijken en actualiseren van de wet- en regelgeving. Zo blijkt bijvoorbeeld dat de logica en het evenwicht in het kader van de inzet van bijzondere inlichtingenmethoden onder druk komt te staan. Door opeenvolgende wetswijzigingen is de interne logica zoek (bijv. de mate van intrusiviteit), zijn de controlemogelijkheden omzeggens voor elke methode verschillend geregeld… Een rationalisering dringt zich op. Ook moet de toekenning van de noodzakelijke (personele) middelen toelaten om alle in de Inlichtingenwet opgesomde taken naar behoren uit te voeren. Nu zowel de Veiligheid van de Staat als de militaire inlichtingendienst hun personeelsbestand uitgebreid zien, dient actief te worden ingezet op rekrutering en versneld gestreefd worden naar een uniek personeelsstatuut. Verder moet de coördinatie en samenwerking tussen beide inlichtingendiensten blijvend verbeterd worden, meer bepaald door een gedeelde, planmatige aanpak van fenomenen, de rationele exploitatie van de middelen, een meer én betere, informatie-uitwisseling en doorstroming, versterkte samenwerking op vlak van OSINT, SOCMINT, HUMINT en SIGINT, zonder dat de diensten daarbij hun identiteit of specifieke kenmerken verliezen. Ook blijft, vooral bij de militaire inlichtingendienst, de informatie- en communicatietechnologie (ICT) een prioritair aandachtsdomein. Ten slotte moeten beide inlichtingendiensten blijvend inzetten wat betreft de internationale samenwerking (uitwisseling van informatie, in de aanstelling van liaisonofficieren…). Maar ook een en duidelijk wettelijk kader voor de uitwisseling van informatie en persoonsgegevens met het buitenland dringt zich op.
Naast de evaluatie van de opvolging van de aanbevelingen, beveelt het Comité een breder maatschappelijk (parlementair) debat aan over het in de Inlichtingenwet van 1998 voorziene takenpakket van de twee inlichtingendiensten en de hieraan gekoppelde prioriteitenstelling. Dit vergt een ‘strategisch’ onderbouwde discussie over de beschikbaarstelling van voldoende capaciteiten en middelen om elk dienst in staat te stellen alle bedreigingen van de (inter)nationale veiligheid naar behoren op te sporen, te bewaken en te beheersen. De inlichtingen- en veiligheidsdiensten moeten het voorwerp van parlementaire aandacht uitmaken, en dit niet alleen op het moment dat er zich individuele problemen voordoen (steekvlampolitiek). Essentieel bij het uitbreiden van de bevoegdheden, de materiële en personele middelen van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, is dat dit met voldoende aandacht voor de principes van de rechtsstaat gebeurt. Er moet aan de nodige checks and balances worden voldaan.